Lightning Creek

Het gevecht te Lightning Creek, Wyoming 1903Kiva_logo

Door Frans L. Wojciechowski

In het januari-februari Kivanummer van 1996 verscheen een kort  bericht over een "Indian Fight in Wyoming 1903". Het was een weergave van een oud krantenartikel van 4 november 1903. De tekst was als volgt: "De stammen van het Indianengebied in  Wyoming hebben den blanken den oorlog verklaard. Er is reeds gevochten aan de grens van het gebied. In dat gevecht werden 9 roodhuiden gedood, 10 gewond en 20 gevangen genomen. De  blanken hadden 7 doden; 2  officieren en 5 soldaten. Het opperhoofd is geen 'wilde' zoals vroeger. Hij  heeft aan de universiteit van Yale gestudeerd. Het is een halfbloed, Arendsveer  geheeten, en hij zond den bevelhebber der Amerikaanschen troepen, die hem  nazetten, een brief waarin hij hem tart hem ooit te vangen".

Ik vroeg toen of onder de Kivaleden misschien iemand was die mij over dit  gevecht  in Wyoming meer informatie kon verschaffen, zodat ik in de serie Kiva-artikelen over de vergeten "Indian Fights na Wounded Knee 1890" een nieuwe  bijdrage kon  schrijven. Helaas leverde die oproep geen nieuwe informatie op.  Zelf had ik twee literatuurverwijzingen van artikelen die gezien hun titels over  deze kwestie leken te  gaan. Echter: de tijdschriften in kwestie, "Montana; The Magazine of American History" en "Annals of Wyoming" waren beide in geen enkele Nederlandse  bibliotheek aanwezig. Via Interlibrary Loan heb ik uiteindelijk  fotokopieën van beide artikelen weten te bemachtigen, zodat ik u nu het verhaal  van de Lightning Creek Fight in Wyoming kan vertellen.

Een kanttekening is hier echter op zijn plaats: Richardson (1960), de auteur van het  eerste artikel over de Lightning Creek Fight, was de schoonzoon van  sheriff Billy Miller, die bij het gevecht om het leven was gekomen. Richardsons  verhaal is sterk  gekleurd door zijn pogingen om de rol van zijn schoonvader in  een zo gunstig mogelijk daglicht te plaatsen. Bovendien staat zijn artikel bol  van de racistische  opmerkingen over de Indianen. De ondertitel van het artikel  ("Sullen Sioux from Pine Ridge Reservation brought on the last Indian-White blood-letting in Wyoming") doet  bijvoorbeeld al het ergste vermoeden. Termen zoals 'stone–age savagery', 'Indian infested Nebraska or Dakota', 'their heritage of hate', 'poaching and thieving Sioux'  maken tenslotte duidelijk dat  we in het artikel van Richardson weinig objectiviteit kunnen verwachten. De  redacteur van het tijdschrift waarin Richardson zijn artikel  publiceerde, schreef er indertijd als commentaar bij dat Richardson als schoonzoon van de bij het gevecht omgekomen sheriff Billy Miller "a strong personal stake and a  bias in this episode" had, en dat men hem daarom vergeven moest dat hij het verhaal  wellicht een beetje te 'Rood-Wit' had geschreven dan het in werkelijkheid gebeurd was.

Bij de beschrijving van het gevecht te Lightning Creek heb ik mij dan ook   voornamelijk gebaseerd op het artikel van Voigt (1977) uit 'Annals of Wyoming'.  Deze auteur had namelijk geen 'strong personal stake and bias in the episode', uit  zijn taalgebruik blijkt geen anti-Indiaans racisme en bovendien had hij de beschikbare rapporten en verslagen over het gevecht en de achtergronden ervan   grondig bestudeerd. Ook heeft hij uitgebreid gebruik gemaakt van indertijd opgetekende ooggetuigenverslagen van zowel Indianen als blanken die aan het  gevecht deelgenomen hadden.

Pine Ridge 1903

Begin van deze eeuw waren de Sioux Oorlogen verleden tijd: Crazy Horse,  Sitting  Bull en een aantal andere grote Sioux opperhoofden waren al jaren dood en andere leiders zoals Red Cloud waren inmiddels oude mannen die hun laatste  dagen sleten op het Pine Ridge Reservaat in Zuid Dakota.

Op het Pine Ridge Reservaat leefden de Sioux (Oglalla Lakota) een merendeels leeg  en armoedig leven. Ze wilden echter niet geheel afhankelijk zijn van de  karige voedselrantsoenen die door de Amerikaanse regering verstrekt werden. Elk jaar in de  herfst trokken groepen Lakota vanuit het Pine Ridge Reservaat naar oostelijk Wyoming om daar te gaan jagen. Dit recht was hun per verdrag toegezegd. De staat  Wyoming had echter niet veel op met Indianen van elders die  op haar grondgebied kwamen jagen. Toen het Hooggerechtshof van de Verenigde  Staten tenslotte aan  Wyoming toestemming gaf om haar eigen jachtwet aan de  Indianen op te leggen, ontstond er een gespannen situatie, die elk moment kon escaleren in een open conflict.

Tegen deze achtergrond kregen de volgende op zich onschuldige gebeurtenissen de  betekenis van brandend lont in een kruitvat: Op 30 september 1903 gaf John R.  Brennan, de Indian Agent van het Pine Ridge Reservaat, een groep Oglalla Lakota   toestemming om het reservaat te verlaten. Deze groep stond onder leiding van een halfbloed Indiaan, die bekend raakte onder zijn 'blanke' naam William Brown. Enkele  dagen later verlieten deze Indianen het reservaat en trokken ten zuiden  van de Zwarte Heuvels Wyoming binnen om daar te gaan jagen.

Op 20 oktober kreeg een tweede groep Oglalla Sioux toestemming om het  reservaat  te verlaten. Deze groep stond leiding van een andere halfbloed indiaan, waarvan zowel de Indiaanse naam (Eagle Feather oftewel Arendsveer) als de 'blanke' naam  (Charlie Smith) bewaard zijn gebleven. Ongeveer een week later ontmoetten de twee groepen elkaar aan de oevers van de Little Thunder Creek in Weston County,  Wyoming, en besloten om de tocht terug naar het Pine Ridge Reservaat gezamenlijk te maken.

De zoektroep van Sheriff Miller

In dezelfde tijd kwamen in Newcastle, de hoofdplaats van Weston County,  berichten  binnen dat de Indianen in de buurt niet alleen antilopen maar ook vee  aan het doden waren. Sheriff William ('Billy') Miller organiseerde direct een  zoektroep  ('posse') en ging op 23 0oktober 1903 achter de Indianen aan.

Op de eerste dag al kwam de 'posse' bij de Cheyenne Rivier een negental  Lakota  Indianen tegen. Dezen werden, hoewel ze niets met de twee jachtgroepen van Brown en Eagle Feather van doen hadden, meteen gearresteerd en in de gevangenis  van Newcastle ondergebracht. Twee weken later bleken deze Indianen,  die op het moment van hun arrestatie op weg naar huis waren na een bezoek aan vrienden op  het Crow Reservaat, nog steeds in de gevangenis van Newcastle te zitten.

De zoektroep van Sheriff Miller zette na de arrestatie van de 9 Lakota de  zoektocht  naar de jachtgroepen van Brown en Eagle Feather voort. Op 30 oktober 1903 hoorden ze van een plaatselijke cowboy, Frank Zerbes, dat de gezochte  Indianen de  nacht tevoren aan de Dry Fork van de Cheyenne Rivier gekampeerd  hadden. Zerbes bood aan om de zoektroep erheen te brengen. Omstreeks 10.30 uur  die ochtend  kwam sheriff Miller met zijn posse bij het Indiaanse kamp aan. Hier  vonden ze een groep van 20 tot 25 Indiaanse mannen met hun gezinnen. Slechts weinigen van hen  konden Engels spreken. Met veel moeite slaagde Miller erin om  hen duidelijk te maken dat hij een arrestatiebevel voor hen had. De Indianen  gaven aan dat ze niet  konden beslissen of ze zich nu wel of niet lieten  arresteren aangezien hun beide leiders, Brown en Eagle Feather, afwezig waren.  Sheriff Miller verklaarde te zullen  wachten. In de tussentijd kregen ze van de Indianen eten.

Charlie Smith (Eagle Feather) kwam in de vroege namiddag terug naar het kamp.   Miller las hem het arrestatiebevel voor. Eagle Feather, die aan de Carlisle  Indian School gestudeerd had (en niet aan de Yale Universiteit, zoals in het aan  het begin  van dit artikel geciteerde krantenartikel), gaf aan dat wat hem  betreft hij niet van plan was om zich te laten arresteren, maar dat hij wilde afwachten wat William  Brown, de andere leider van de Indiaanse jachtgroep, ervan vond. Enige uren later reed Brown het kamp binnen. Desgevraagd gaf Brown aan dat  hij bereid was om met  de posse mee te gaan naar Newcastle. Eagle Feather daarentegen verklaarde met klem dat hij niet zou meekomen. Volgens leden van de zoektroep van Miller zou hij toen gezegd hebben: "I am no damn fool, and know  more of the law than you do. I  do not live in Newcastle, and I will not go  there".

Eagle Feather gaf vervolgens opdracht om het kamp op te breken en zich op te  maken voor de terugweg naar het Pine Ridge Reservaat. Aangezien sheriff Miller maar met een paar man was, deed hij geen poging om de Indianen hieraan te   hinderen. Hij reed op zoek naar versterking naar de in de omgeving liggende  Fiddlehead Ranch, waar hij een tweetal cowboys bereid vond om zich bij zijn  posse  te voegen. Deze twee wisten te melden dat de Indianen waarschijnlijk via de Lightning Creek Road zouden reizen. Miller besloot om daarheen te trekken en op  een geschikte plek de Indianen aan te houden. Op weg naar de Lightning Creek Road voegden zich nog een viertal anderen bij de posse, zodat het totaal ervan op 13 man kwam te liggen.

Daar de Indianen met hun gezinnen reisden en een aantal volgeladen huifkarren  bij  zich hadden lag hun tempo vrij laag. De zoektroep van Miller kon daardoor  met een omtrekkende beweging al snel een voorsprong op de Indianen nemen en hun   daardoor de pas afsnijden. In de morgen van 31 oktober 1903 posteerde de zoektroep zich langs de weg die parallel aan de Lightning Creek liep, om de  Indianen op te wachten.

Het gevecht te Lightning Creek: twee versies

De blanke versie van het gevecht dat op die dag uitbrak is als volgt: Zodra  de  Indianen binnen gehoorsafstand kwamen, liepen sheriff Miller en John Owens,  een ander lid van de posse, naar de Indianen toe en sommeerden hen om zich over  te  geven. Echter: een Indiaan opende het vuur op hen. Bij het horen van het schot openden de leden van de posse het vuur en ontstond er een kort vuurgevecht dat  ongeveer 3 tot 4 minuten duurde. Hierbij werd een lid van de posse, Louis  Falkenberg, direct gedood. Een ander lid, Sheriff Miller zelf, werd dodelijk gewond.  Hij overleed een half uur later aan zijn verwondingen. Van de Indianen vonden er twee direct de dood, terwijl drie anderen zodanig gewond raakten dat ze korte tijd later overleden.

De Indianen zelf vertelden echter een heel ander verhaal: De blanken zouden  als  eersten en wel zonder waarschuwing geschoten hebben. De Lakota Indiaan Last  Bear, die tijdens het gevecht in de rug werd geschoten en zijn verwonding  overleefde, verklaarde bijvoorbeeld: "I hold my hand up to the Great Father  and say  that I did not see any Indian shoot. Our guns were packed away in the  wagons. I did not have anything to shoot with".

Hope Clear, een Lakota meisje van 18 jaar dat samen met Peter White Elk, een  elfjarige Indiaanse jongen, voorop reed, legde de volgende verklaring af: Het  eerste schot dat de blanken afvuurden doodde het paard van Peter White Elk. Het volgende  schot raakte de jongen zelf achter in het hoofd en doodde hem meteen.  Haar eigen paard werd ook onder haar vandaan geschoten en ze kreeg enkele kogels  door haar  kleren, die haar echter niet raakten. Twee van de Indianen beantwoordden daarop het vuur, Black Kettle en Hope Clear's vader Gray Bear.  Allebei werden ze al snel  door het geweervuur van de blanken gedood. Hetzelfde lot trof Eagle Feather (Charlie Smith). Deze laatste had op het moment dat hij  gedood werd volgens Takes  the Rope, de echtgenote van Gray Bear, zijn geweer nog in zijn foedraal ("I saw Charlie Smith coming up with his gun in his scabbard on  his saddle, so I don't think  Charlie did any shooting'). Tijdens de vlucht van  de Indianen werd bovendien nog de echtgenote van Eagle Feather dodelijk gewond.

Tot slot

Het is duidelijk dat de blanke en Indiaanse versies van het gevecht  behoorlijk van  elkaar verschillen. Verder is duidelijk dat het krantenbericht dat aan het begin van dit artikel vermeld staat met geen van beide versie in overeenstemming is: Het  aantal doden en gewonden is er behoorlijk overdreven en  er wordt zelfs incorrect gemeld dat het Amerikaanse leger bij de schietpartij betrokken was.

Welke versie nu de ware is, die van de blanke posseleden of die van de Indianen die  de schietpartij overleefden, daarover hebben U.S. Attorney Burke van het Justice Department en Special Agent McNichols van het Office of Indian Affairs zich na de  gebeurtenissen gebogen. Zij hadden de opdracht om gezien de  tegenstrijdige versies van het gebeuren de ware toedracht te achterhalen. Onafhankelijk van elkaar  concludeerden de twee onderzoekers na het horen van  beide partijen dat, gezien het verloop van het gevecht en de uitgangsposities van de betrokkenen, naar alle  waarschijnlijkheid de posseleden het vuur geopend  hadden en niet de Indianen. Bovendien wees McNichols erop dat sheriff Miller de  grenzen van zijn arrestatiebevel  te buiten was gegaan: in het arrestatiebevel dat sheriff Miller bij zich had, stonden maar twee Indianen vermeld die gearresteerd moesten worden. Miller had echter  geprobeerd om een groep van 50 Indianen te arresteren. Verder stond in het arrestatiebevel dat op 22 oktober  uitgevaardigd was, dat de Indianen op of rond 19  oktober 10 antilopen gedood  hadden. Op die datum hadden de Oglalla's van de groep van Eagle Feather, waaronder alle 5 de Indiaanse doden gevallen waren, het  Pine Ridge Reservaat nog niet eens verlaten! En tenslotte: de beschuldiging dat de Indianen niet alleen wild maar ook vee hadden gedood, heeft men nooit kunnen  waarmaken. Geen van de plaatselijke ranchers had namelijk een klacht over gedood vee ingediend!

De Indianen werden dan ook wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken tijdens de  rechtszitting. Echter: De blanken die aan de schietpartij deelgenomen hadden,  hebben zich nooit voor het gerecht hoeven te verantwoorden voor hun daden.  Niemand vroeg zich zelfs publiekelijk af welke leden van de posse de ongewapende Lakota jongen, vrouw of oude man neergeschoten hadden en welke straf daarvoor  aangewezen was.

Ik kan het daarom eens zijn met de conclusie van Special Agent McNichols, die   schreef: "I can not escape the conviction that this band of 13 whites, urged on by a local sentiment of race hatred, has stained a page in Wyoming's history  that no amount of bluster will ever efface".

Literatuur

Richardson, Ernest M. (1960). Battle of Lightning Creek: Sullen Sioux from Pine  Ridge Reservation brought on last Indian White blood-letting in Wyoming. Montana, the Magazine of Western History, 10(3): 42-52

Voigt, Barton R. (1977). The lightning Creek Fight. Annals of Wyoming, 49(1):  5-21

Uit: De Kiva 35e jaargang no. 2, maart-april 1998, © de Kiva