M&K Goudkoorts
Hoe Indianen met behulp van holle staven goud uit de zandbodem van rivieren en beken halen. Uit: Brevis narratio eorum quae in Florida Americai provincia Gallis acciderunt, 1591.
Gravure van Theodore de Bry (1528-1598). Bron: Wikimedia Commons, publiek domein.

Goudkoorts in Indiaans Amerika (deel 1): Nieuw-Nederland, 1609-1664

Door Pieter Hovens

Inleiding

Door de reis van Christopher Columbus in 1492 ontdekte Europa een tot dan toe onbekend continent, een Nieuwe Wereld. Hierop volgden gewelddadige verovering door militaire expedities tegen de inheemse bevolking. Dit kwam voort uit Europees imperialisme: de honger naar land en natuurlijke hulpbronnen, politieke en economische overmacht door de koloniale mogendheden. Toen bleek dat de Indiaanse volken in Meso-Amerika en Peru kostbare voorwerpen van edelmetalen bezaten, duurde het niet lang voordat ‘goudkoorts’ onder Europeanen uitbrak en een drijvende factor werd in koloniale verovering en exploitatie, en uitroeiing van de Indiaanse bevolking. Hoe de goudkoorts zich manifesteerde, verschilde per regio en periode. In dit eerste deel van een serie over de betrokkenheid van Nederlanders in dit historisch proces staat Nieuw-Nederland centraal, de Hollandse kolonie aan de Hudson- en Delaware-rivieren in het noordoosten van wat nu de VS is.

Geruchten over goud

Op zoek naar een westelijke route naar Azië kwam Jacques Cartier in 1534 in oostelijk Canada terecht. De Franse koning had hem echter ook opgedragen om naar goud te zoeken. De Indianen aan de Atlantische kust vertelden Cartier over edelmetalen die in het binnenland werden gevonden. Onderzoek leverde in eerste instantie niets op, maar oostelijk Noord-Amerika werd al snel beschouwd als een gebied waar gemakkelijk rijkdom vergaard kon worden omdat goud en zilver in die regio werden vermoed. Ook de Engelse expeditie die in 1609 op de kust van het latere Virginia aan land ging, werd deels gedreven door het verlangen naar goud.

Ook Nederland doet mee

De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden maakte aanspraak op de kolonie Nieuw-Nederland nadat de ingehuurde Engelse kapitein in 1609 met het schip Halve Maen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie de monding van de rivier ontdekte die later zijn naam zou dragen: Hudson-rivier. In de monding lag een groot eiland, Manhattan genaamd, dat later volgens de beleving van de Hollanders werd ‘gekocht’, terwijl de lokale Algonkian-Indianen de ontvangen handelsartikelen als vriendschapsgeschenk zagen of als vergoeding voor het tijdelijk gebruik van hun land beschouwden.

M&K 1 Hudson
3 september 1609: Henry Hudson vaart met het schip de Halve Maen over de tegenwoordige Hudson-rivier, omringd door Indianen in kano’s. Bron: Wikimedia Commons, publiek domein.

Het nieuws dat de Nieuwe Wereld een rijke bron was van edelmetalen deed snel de ronde door heel Europa, maar de maritieme militaire macht van Spanje verhinderde dat andere zeevarende Europese mogendheden toegang kregen tot Centraal- en Zuid-Amerika.

In 1568 brak er in de Nederlanden een nationale opstand uit tegen het Spaanse bestuur en dit leidde onder meer tot het uitroepen van de onafhankelijkheid in 1588 en de Tachtigjarige Oorlog. In 1628 versloeg de Nederlandse marine onder leiding van Piet Hein de Spaanse ‘Zilvervloot’ bij Cuba en kwam in bezit van zoveel edelmetalen dat daarmee een jaar lang de oorlog tegen Spanje gefinancierd kon worden.

Overal goud?

Ook in de Nederlanden werd de Nieuwe Wereld aan de overzijde van de Atlantische Oceaan al snel geassocieerd met goudschatten. Vijftiende-eeuwse allegorische voorstellingen van Amerika toonden naar goud gravende Indianen en met gouden sieraden uitgedoste Indianen. In literaire teksten werd de Nieuwe Wereld geïdentificeerd als het land waar ‘El Dorado’ regeerde, ‘De Gouden Man’. Dit waren dan stamhoofden behangen met goud en zilver ten teken van hun status en rijkdom. Dat de inheemse inwoners bereid bleken om hun sieraden te ruilen tegen westerse handelsartikelen van relatief weinig waarde versterkte de aantrekkingskracht die Amerika op Europeanen uitoefende.

Goud in Nieuw-Nederland?

De Hollandse kolonie Nieuw-Nederland aan de noordoostkust van Amerika werd nooit een echte bestemming voor goudzoekers. De echte rijkdom van dit gebied waren de beverpelzen. Van de pelshandel profiteerden zowel de Hollanders als de Indianen die hiermee begeerde westerse handelswaar konden verwerven: geweren, koperen ketels, ijzeren gereedschap, glazen kralen. Toch werd in de relatief korte geschiedenis van de kolonie meerdere malen bericht over de mogelijke aanwezigheid van goud en daadwerkelijke vondsten.

Al tijdens Henry Hudsons reis in 1609 berichtte zijn stuurman Robert Juet dat Indianen in kano’s langszij de Halve Maen verschenen en vertelden over goud-, zilver- en kopermijnen die verder naar het noorden lagen. Die werden niet aangetroffen, maar voor alle zekerheid bepaalde de West Indische Compagnie in haar reglementen van 28 maart 1624 dat indien edelmetalen werden gevonden dat deze aan de handelsmaatschappij toebehoorden, en dat de vinder beloond zou worden met 10% van de nettowaarde gedurende een periode van zes jaar. De Nederlandse koloniale expansie en het streven naar het vergaren van rijkdom in overzeese gebieden was niet geheel onomstreden in Holland. Dichters als Joost van den Vondel, Jeremias de Decker en Jacob Steendam uitten zich kritisch in hun werken.

M&K 2 kaart Blaeu
Nieuw-Nederland en Nieuw-Engeland; kaart van Willem Blaeu; Amsterdam, 1635. Hierop zijn twee bevers afgebeeld langs de Hudson-rivier. Bron: Wikimedia Commons, publiek domein.

Tegenvallende vondsten

De Franse Jezuïet Isaac Jogues meldde dat hij in 1643-44 van Indianen hoorde over het bestaan van een goudmijn bij de Delaware-rivier, in Nieuw-Nederland. In 1645 kregen de Hollanders mineralen uit een berg bij de Raritan-rivier in New Jersey, maar de aanwezigheid van goud kon niet worden aangetoond. Dit verhaal heeft er echter toe geleid dat tot op de dag van vandaag tijdens het jaarlijks Riverfest in Raritan goudpandemonstraties worden gegeven. Pyriet, een glinsterende steensoort, afkomstig uit de Kittatinny Mountains in Warren County in New Jersey, in Lenape- (Delaware) gebied, bevatte ook edelmetalen zoals goud en zilver. De hoeveelheden waren echter te klein om het opgraven en zuiveren winstgevend te maken. Pas in de tweede helft van de 18e eeuw was dat met nieuwe technieken wel mogelijk, maar waren de voorkomens snel uitgeput.

Gouden verf

In 1645 bezocht gouverneur Willem Kieft Fort Oranje (bij het huidige Albany) om met de Mohawks te onderhandelen over een vredesverdrag. Rentmeester Adriaen van der Donck van het nabijgelegen landgoed Rensselaerwyck had de hulp ingeroepen van de Mohawk-hoofdman Agheroense die enkele Irokese talen sprak en ook Mahican dat tot de Algonkian-taalfamilie behoort. Hij had al bij eerdere gelegenheden voor de Hollandse autoriteiten als tolk gewerkt. Kieft en Van der Donck waren ervan getuige dat het opperhoofd zijn gezicht beschilderde voordat het officiële overleg begon. De Hollanders waren verrast door de felle gele kleur en speculeerden dat die mogelijk het resultaat zou kunnen zijn van goudstof. Zou Agheroense El Dorado kunnen zijn, de Gouden Man?

De Hollanders kochten de kleurstof van de hoofdman en nadat zij hoorden dat die in de Catskill Mountains werd gevonden bezorgden zij meer gele klei-aarde. Met beperkte hulpmiddelen werd de felgekleurde modder onderzocht en de conclusie was dat er mogelijk goud in zat. Monsters werden daarom naar Holland gestuurd voor nadere analyse. De historische bronnen vermelden dat Cornelis van Tienhoven, een vooraanstaand medewerker van de West-Indische Compagnie, rapporteerde dat de klei inderdaad goud bevatte, maar het hoofdkantoor van de handelsmaatschappij in Amsterdam kwam tot een negatieve conclusie.

Nieuw-Zweden

Het duurde even voordat over een mogelijk nieuwe vondst werd bericht. In 1655 nam Nederland de kolonie Nieuw-Zweden aan de Delaware-rivier over. Enkele jaren later rapporteerde Vice-Directeur Jacob Alrichs van Nieuw-Amstel (nu: New Castle, Delaware), dat edelmetalen waren gevonden. Het bericht was afkomstig van Claes de Ruyter, een vroege kolonist die regelmatig contacten onderhield met Indianen. Hij had van hen gehoord dat er een Indiaanse goudmijn lag in het gebied tussen Nieuw-Amstel en Manhattan. Daarna bleef nieuws uit, waarschijnlijk omdat het goud slechts glinsterend pyriet bleek te zijn, ‘fools gold’.

Nieuw-Nederland en Nieuw-Engeland; kaart van John Ogilby en Arnoldus Montanus; Amsterdam, 1671; met rechtsonder de afbeelding van een Indiaan met een pakket beverhuiden. Bron: Wikimedia Commons, publiek domein.

Er is wel goud

Ondanks het gering resultaat van de Hollandse goudkoorts was in de kolonie Nieuw-Nederland wel degelijk goud aanwezig. Dat lag echter diep ingebed in rotsformaties. Deze waren nauwelijks geërodeerd en er wordt dus ook in rivieren en kreken geen uitgespoeld goud, zogenaamd ‘placer gold’, gevonden. In Nieuw-Nederland leverden beverpelzen verreweg het meeste geld op voor de kolonisten, handelaren en West-Indische Compagnie. De bever is daarom wel eens de ‘vierbenige goudmijn’ van de Hollanders genoemd.

Conclusie

De zucht naar goud was een aspect van het Hollands kolonialisme in Noordoost-Amerika. Deze overzeese onderneming pakte slecht uit voor de Algonkian en Irokese Indianenvolken in dat gebied. Indianen werden steeds meer van hun land verdrongen; vee van Hollanders vernielde velden en voedselvoorraden van de inheemse stammen; veel Indianen werden het slachtoffer van door Europeanen geïntroduceerde besmettelijke ziektes als pokken en mazelen waartegen zij geen immuniteit bezaten; en na 1626 ondernamen de Hollanders een reeks militaire expedities tegen Indianen die zij als vijandig beschouwden of als obstakel voor verdere gebiedsuitbreiding en handel met het binnenland. Toen de kolonie in 1664-1669 in Engels bezit overging, had minder dan de helft van de Indianen van Nieuw-Nederland de Hollandse periode overleefd.

Een uitsnede van de kaart van Willem Blaeu uit 1635 met bevers langs de tegenwoordige Hudson-rivier. Bron: Wikimedia Commons, publiek domein.

Bronnen

  • F. Brodhead – History of the State of New York: First Period, 1609-1664. Harper; New York, NY, 1835.
  • Adriaen van der Donck – Beschryvinge van Nieuw-Nederlant. Evert Nieuwenhof; Amsterdam, 1655 (Eng: Description of New Netherland. University of Nebraska Press; Lincoln, NE, 2010).
  • Isachsen, e.a. – Geology of New York. New York State Museum; Albany, NY, 2000.
  • Jaap Jacobs – New Netherland: a Dutch Colony in Seventeenth-Century America. Cornell University Press; Ithaca, NY, 2009.
  • F. Jameson, red. – Narratives of New Netherland, 1609-1664. Charles Scribner’s Sons; New York, NY, 1909.
  • Isaac Jogues – Novum Belgium: an Account of New Netherland in 1643-1644. G. Shea; New York, NY, 1863 (herdruk: Sagwan Press; 2018).
  • Robert Juet – Henry Hudson’s Reize onder Nederlandsche Vlag naar Nova Zembla, Amerika en Terug. Martinus Nijhoff; Den Haag, 1921.
  • Herbert C. Kraft – The Dutch, the Indians, and the Quest for Copper: Paquaharry and the Old Mine Road. Seton Hall University Museum; South Orange, NJ, 1996.
  • Benjamin Schmidt – Innocence Abroad: the Dutch Imagination and the New World, 1570-1670. Cambridge University Press; Cambridge en New York, NY, 2001.
  • Reed Sparling en Ted Spiegel – Hudson Valley Voyage: Through the Seasons, Through the Years. Involvement Media; Fishkill, NY, 2007.
  • William A. Starna – From Homeland to New Land: a History of the Mahican Indians, 1600-1830. University of Nebraska Press; Lincoln, NE, 2013.
  • Alan W. Trelease – Indian Affairs in Colonial New York. Cornell University Press; Ithaca, NY, 1960.

Uit: De Kiva, 2020, jaargang 57, nr. 2, © Stichting De Kiva