Goudwinning in Californië aan de Sacramento-rivier (Online Archive of California).
Goudkoorts in Indiaans Amerika (2): Californië, 1848-1855
Door Pieter Hovens
Na 1845 vertrokken veel emigranten uit Nederland om zich in het Midwesten van Noord-Amerika te vestigen. Zo ontstonden Nederlandse enclaves in Michigan, Wisconsin, Iowa en Minnesota. In Iowa en Michigan werd vanaf 1850 incidenteel melding gemaakt van vondsten van goud, maar de hoeveelheden waren zo gering dat er slechts weinig gelukszoekers op afkwamen.
Goudvondst in Californië
In het voorjaar van 1848 werkte timmerman James Marshall aan de bouw van een zaagmolen op de boerderij van John Sutter in Coloma, in de Sacramento Valley in Noordwest-Californië. Tijdens graafwerkzaamheden werd goud gevonden! Sutter maakte een schriftelijke overeenkomst waarbij de (Yalasumne) Nisenan Indianen afstand deden van landrechten in ruil voor voedsel en westerse handelswaar. De federale overheid verklaarde de overeenkomst echter onwettig, omdat Indianen het recht werd ontzegd om over hun eigen land te kunnen beschikken! Hoewel Sutter en Marshall de vondst geheim wilden houden, lekte het nieuws later uit. Toen President Polk in december 1848 in het Amerikaanse Congres de goudvondst bevestigde, brak een ‘gold rush’ van ongekende omvang los. Duizenden gelukszoekers uit Noord-Amerika, Europa en Oost-Azië verlieten huis en haard en haastten zich naar de goudvelden. Het waren veelal mannen die weinig oog hadden voor de natuurlijke omgeving of de Indianen en hun rechten, en roekeloos hun geldelijk gewin najoegen, veelal gesteund door overheden en hun vertegenwoordigers. De Indianen in de regio, veelal misprijzend ‘Diggers’ genoemd naar hun gewoonte om veldvruchten te oogsten, konden daartegen nauwelijks effectieve weerstand bieden.
De media-aandacht in Nederland
Het nieuws over de vondst van goud verspreidde zich razendsnel via de dagbladpers in Noord-Amerika en Europa. In de Groninger Courant van 19 december 1848 werd al melding gemaakt van de goudvondst in Californië onder de titel “Het Nieuwe Land van Belofte”. Een week later wordt bericht over de snel toenemende stroom goudzoekers die naar de streek trekt, maar ook over de gevaarlijke omstandigheden, het zware werk en dat het goud niet ongelimiteerd is. Op 9 januari 1849 schreef de Leeuwarder Courant op haar voorpagina: “De streek grond, waar het goud wordt gevonden, is zeer uitgestrekt en er is erts genoeg om 100.000 menschen, gedurende eeuwen, met voordeel werk te verschaffen; voor zoo veel men tot dusver weet wordt de goudlaag aangetroffen over eene grondvlakte van 400 mijlen lengte en 150 breedte; in de rivier en op het land wordt het goud gevonden, maar in de rotsen en het hoogland ontmoet men het bij stukken, afwisselend in grootte van eene mans hand tot een hagelkorrel; alles is massief en heeft het aanzien van door vulkanische uitbarstingen opgeworpen te zijn.” In haar nummer van 16 januari 1849 wees de krant al op de snelste en veiligste route naar de goudvelden: een route over land, westwaarts vanaf Independence, Missouri, of door het oversteken van de landengte van Panama, en dan per zeilschip noordwaarts naar San Francisco, toen nog een klein stadje aan de westkust van Californië. Men schatte dat al 50.000 mensen op weg waren naar het nieuwe goudland ‘El Dorado’. Op 30 januari 1849 werd bericht over weer nieuwe vondsten, en over de eerste schepen met goud die op weg waren naar steden aan de Amerikaanse Oostkust en Engeland. In latere nummers informeerde de krant haar lezers over de precieze voorgeschiedenis van de oorspronkelijke vondst die de goudkoorts had veroorzaakt, het hoge gehalte van het erts, de snelle rijkdom die de eerste goudzoekers hadden vergaard, de hoge prijzen van voedsel, werkkleding en gereedschap als gevolg van de grote vraag en het nog beperkte aanbod. Ook werd de aanbeveling gedaan om Indianen in te huren om het zware werk te doen, omdat de kosten ruimschoots opwogen tegen de verwachte winsten. Soortgelijke artikelen verschenen in andere Nederlandse dagbladen.
De Goessche Courant rapporteerde op 12 februari 1849 over de “gele koorts”, de wetteloosheid die was ontstaan, doordat ambtenaren hun posten verlieten om naar goud te zoeken, en het gemak waarmee Indianen met goud betaalden voor dagelijkse handelswaar. De Amsterdamsche Courant waarschuwde diezelfde maand haar lezers om geen onbezonnen besluiten te nemen op zoek naar snelle rijkdom. De kosten voor de reis en uitrusting waren immers hoog. Het klimaat was risicovol, vooral als zwaar lichamelijk werk moest worden verricht. Voor Nederlanders waren er vooral winstgevende mogelijkheden vanwege de snel stijgende vraag naar voedsel en gereedschap en Nederlandse handelaren konden hun voordeel doen met de snel stijgende prijzen. Een aantal ondernemers in de havensteden Amsterdam en Rotterdam hadden zich daarop al gericht. Ook dit bericht werd door andere Nederlandse dagbladen overgenomen.
Trouwe kapitein
Het schip De Oceaan uit Vlaardingen onder commando van Kapitein Gerrit van Duffelen was het eerste Nederlandse schip dat in Californië arriveerde na de eerste gerapporteerde goudvondst. Ondanks de goudkoorts was geen enkele matroos naar de goudvelden vertrokken en de kapitein wees een aanbod af voor een avontuurlijke reis op zoek naar het edelmetaal. In plaats daarvan koos hij voor het trouw uitvoeren van zijn verplichtingen voor zijn opdrachtgevers en keerde met vracht naar Rotterdam terug (Goessche Courant, 20 dec. 1849). Tussen 1850 en 1855 deden ongeveer negentig Nederlandse schepen de haven van San Francisco aan. In december 1849 werd het eerste uit Californië afkomstige goud door de Nederlandsche Handelsmaatschappij verhandeld op de Amsterdamse beurs: twee goudbaren van 300 ounces per stuk (Leeuwarder Courant, 18 dec. 1849).
Boeken over Californië
Het duurde niet lang voordat Nederlandse uitgevers boeken begonnen te publiceren over Californië en de goudvelden om te voldoen aan de groeiende belangstelling. Al in 1849 verschenen meerdere publicaties. De Amsterdamse uitgeverij en boekverkopers J.H. en G. Van Heteren adverteerden hun Nederlandstalige gids naar de westkust. Daarin bevond zich ook een uitvouwbare landkaart getiteld “Goud Streeken van Californië”. Het boekje was waarschijnlijk deels gebaseerd op een Engelstalige gids van uitgever en boekverkoper Effingham Wilson. Oost-Indisch koloniaal onderwijzer en tabakshandelaar C.L. Plasberg publiceerde in 1849 een gids over Californië en voorspelde dat de goudvondsten waarschijnlijk een eeuw lang zouden voortduren. Bij Stemvers in Amsterdam verscheen in vertaling een gids van de Duitse emigrant Gerard Lauts die vanuit Wisconsin naar de goudvelden was gereisd. Andere uitgeverijen volgden hun voorbeeld en publiceerden gidsen en vertalingen van reisverhalen. De illustratie op de voorkant van het reisboek van Edwin Bryant toonde blanken die in een rivier goud uit het sediment zeefden. Over Indianen werd nauwelijks in deze publicaties bericht, als waren zij een irrelevantie. Na 1855, toen de goudvondsten in Californië over hun hoogtepunt heen waren, bleef de staat aan de westkust met haar vermeende rijkdommen het publiek fascineren. Uitgevers speelden daarop in door het publiceren van reisliteratuur en avonturenromans, vooral vertalingen uit het Engels en Duits. In 1862 publiceerde Hendrik Conscience de avonturenroman Het Goudland, waarin drie Vlamingen naar Californië trekken om daar hun geluk te beproeven. Het boek werd in het Engels vertaald, in Amerika meermaals herdrukt. De Vlaamse goudzoekers noemden de Indianen “Wildemannen” en vreesden in hun handen te vallen en onthoofd te worden, maar in feite werden Indianen door Conscience slechts als marginale stoffering gebruikt in zijn roman.
Het Nederlands aandeel in de Californische goudkoorts
Het is niet bekend hoeveel Nederlanders hun geluk in Californië beproefden. De Amerikaanse westkust was ver en de risico’s groot. Dat lag iets anders voor de nederzettingen van Nederlandse emigranten in het Amerikaanse Midwesten, vooral Michigan, Wisconsin en Iowa. In de eerste maanden van 1849 zagen de inwoners van het overwegend Hollandse stadje Pella in centraal Iowa een alsmaar toenemende stroom van goudzoekers naar het westen trekken, naar Californië. Jan Nollen herinnerde zich een ononderbroken stoet van volgeladen wagens, getrokken door paarden, ossen, muildieren en soms zelfs koeien. Sommige mannen hadden hun hele hebben en houden op een trek- of duwkar gepakt. Wanneer iemand overleed, werd de dode langs het karrespoor gelegd zonder ritueel of begrafenis. ’s Avonds werden de wagens in cirkels of carrés opgesteld om zich te kunnen verdedigen tegen overvallen van Indianen of blanke bandieten. Drank en kaarten kwamen tevoorschijn en er werd gezongen en soms gevochten. De kolonisten in Pella profiteerden van deze passanten vooral doordat zij voedsel en gereedschap voor hoge prijzen verkochten. Slechts weinig Hollandse jongens uit de gemeenschappen van Nederlandse emigranten sloten zich aan bij de stoet naar het westen en de meesten van hen keerden na enige tijd berooid terug. Uit de Nederlandse kolonie Pella in Marion County (Iowa) vertrokken zeven ongehuwde jonge mannen naar de Californische goudvelden en een getrouwde man: Geert Dykstra, Hendrik Slot, Jan de Moor, Engel Verploeg, Dirk van Zee, Cornelis Jongewaard, Leendert van der Meer en Izaak de Vries. Twee van hen kwamen om in de goudvelden, de meeste anderen keerden naar hun familie terug, rijker aan ervaring, maar nauwelijks in materieel opzicht. Een kritisch gedicht werd gepubliceerd in de Nieuwsbode van 16 maart 1852, de krant voor Zeeuwse emigranten die zich in Zuidoost-Wisconsin hadden gevestigd:
Was California een zegen
Voor ’t volk, dat op zijn rijkdom oogt?
Wordt ’t waar geluk aldaar verkregen
Waar ’t goud wordt als een God Verhoogd?
Neen California! ’t Zijn slaven,
Verkocht aan ’t goud, die op u zien;
Hoeveel zij werken, zwoegen en draven;
Het waar geluk zal van hen vlien…
Een Amerikaanse ondernemer van Nederlandse afkomst profiteerde uitzonderlijk van de Californische goudkoorts: Cornelius Vanderbilt (1794-1877). Zijn voorouders waren arm, toen zij in 1650 in Nieuw-Nederland aankwamen. Hij maakte zijn fortuin met investeringen in scheepvaart en spoorwegen. In 1849 begon hij een scheepsverbinding tussen de Amerikaanse oostkust en Californië en transporteerde passagiers en goederen over land via Nicaragua, wat twee dagen korter was dan via Panama. Hij werd uiteindelijk de rijkste man in de VS.
Het aantal Nederlanders dat na de ontdekking van goud in 1848 naar Californië trok was beperkt. De Amerikaanse volkstelling van 1850 vermeldt 63 inwoners van de staat die in Nederland waren geboren. In 1860 was dat aantal gestegen tot 439 en dat aantal bleef vanaf dat moment tien jaren lang stabiel. Recent onderzoek heeft informatie opgeleverd over enkele Nederlanders en Amerikanen van Nederlandse afkomst die in verschillende hoedanigheden betrokken raakten bij de goudkoorts in Californië en Indianen. Een drietal van hen passeert in dit artikel kort de revue en in volgende afleveringen van deze reeks komen enkele anderen uitgebreider aan de orde.
Van Tassel en de Nomlaki-Indianen
Nelson Van Tassel werd in 1821 in de staat New York geboren en had Nederlandse voorouders. Een van zijn mannelijke voorouders trouwde zelfs met een ‘Indiaanse prinses’ in Nieuw-Nederland in de 17e eeuw. In 1862 werd hij gegrepen door de goudkoorts en trok met een groep gelijkgezinden naar Californië. Als goudzoeker had hij geen succes, maar zag wel andere kansen. Hij regelde transporten voor mijnwerkers en leverde met ijs gekoeld voedsel in Eldorado County. Na een faillissement werd hij postmeester in Green Valley en in Paskenta had hij een grote kudde schapen, een varkensbedrijf en graanhandel, en leverde aan mijnwerkers, kolonisten en Indianen. Volgens sommige bronnen werd Van Tassel in 1857 aangesteld als ‘Indian Agent’ (bestuurder) van het Tehema-reservaat waar de Nomlaki-Indianen sinds 1854 waren ondergebracht. Dat wordt echter tegengesproken door overheidsdocumenten. Waarschijnlijk werd dit misverstand veroorzaakt, doordat Van Tassel vlees en graan leverde voor de voedselrantsoenen die de regering volgens verdragsrechten periodiek ter beschikking moest stellen aan stammen die land hadden moeten afstaan. Mogelijk adviseerde hij ook over landbouw- en veeteelttechnieken in het kader van de Amerikanisering van de Indianen. Van de jacht en visvangst kon de inheemse bevolking niet meer leven, omdat blanke goudzoekers en kolonisten de wildstand in korte tijd uitroeiden. Van de oorspronkelijk 2.000 Nomlaki’s waren begin 20e eeuw slechts 1.200 mensen over, vooral als gevolg van gewelddadige confrontaties met blanken.
Na 1860 veranderde de situatie snel. De Nomlaki werden naar elders gedeporteerd. Van Tassel verloor zijn belangrijkste klanten en veel van zijn vee kwam om door de overstromingen in 1861-62. Hij trok naar Arizona en in de regio rond Wickenburg zocht hij naar goud, regelde goederentransporten en handelde in voedsel, kleding en gereedschap met mijnwerkers, kolonisten en de Yavapai-Indianen in de regio. Indiaans verzet tegen de blanke indringers kostte het leven van drie van zijn werknemers en een kudde van 73 muildieren werd door de Yavapais buit gemaakt. Door leveranties aan het leger in Fort McDowell deed Van Tassel goede zaken. In juni 1867 behoorde hij tot de oprichters van de Arizona Pioneer and Historical Society die zich tot doel stelde het historisch erfgoed van de vroege kolonisten van Arizona Territory te bewaren, in het bijzonder ook over hun relaties met de Indianen. De organisatie bestaat nog steeds, nu als Arizona Historical Society, met enkele regionale afdelingen met eigen musea, bibliotheken en archieven. De goudkoorts greep Van Tassel opnieuw en lange tijd probeerde hij zijn geluk nogmaals in Californië en Arizona en ook in Mexico. Hij overleed in 1904 in Rosemead, Californië.
Nomlaki, ca. 1900 (California Indian Education Organization).
Begin 20e eeuw hadden slechts enkele honderden Nomlaki’s de invasie van hun geboortegrond overleefd en woonden merendeels op het intertribale Round Valley-reservaat in Mendocino County, onder militair gezag van soldaten die in Fort Wright waren gelegerd. Een andere groep wist zich te handhaven in Temeha County en heeft daar een klein reservaat. Zij leven daar vooral van het ‘goud’ dat blanken achterlaten in het tribale Rolling Hills Casino bij Corning: een stukje historische gerechtigheid!
VandeVeert
Jackson Vandeveert was een nazaat van Michael Paulussen Van der Voort en Maria Jorise Rapalje die zich in de 17e eeuw in Nieuw-Nederland vestigden. In navolgende generaties onderging de familienaam herhaaldelijk aanpassingen: Vanderford, Vandiver, Vandevert, Vandeveer(t), Vandever. Jackson Vandeveert ging in 1849 naar Californië om goud te zoeken. Toen dat weinig opleverde, vestigde hij zich in de Willamette Valley in Oregon. Daar werd op 24 februari 1854 zijn zoon William (Plutarch) geboren. Die begon al op jonge leeftijd met leveren van paarden aan goudzoekers in Californië. Korte tijd zocht hij zelf naar goud en dat leverde hem 200 dollar en drie goede paarden op. Tijdens de oorlog tussen het leger en de Modoc-Indianen (1872-1873) wist hij met gevaar voor eigen leven het militaire postverkeer tussen Camp Warner in Oregon en Fort Bidwell in Californië te verzorgen. Later nam zijn echtgenote het postverkeer in de regio over en werkte William als jachtgids en boswachter. Het gezin verhuisde naar noord-centraal Oregon waar Indianen vaak kampeerden op hun Vandevert Ranch aan de Deschutes-rivier, vooral in de herfst als de hertenjacht plaatsvond. William bezocht hen vaak en slaagde erin om hun taal te leren spreken. Het is niet duidelijk of dit Molalla of Noordelijke Paiute waren. Vandevert overleed in 1944 op 90-jarige leeftijd.
De Fremery
James De Fremery (geb. 1826) groeide op in ’s-Gravenzande (Zuid-Holland). Op 21-jarige leeftijd vestigde hij zich in New York City om in zaken te gaan. In 1849 hoorde hij van de goudvondsten in Californië en besloot zijn geluk daar te beproeven, niet als mijnwerker maar als zakenman. Hij studeerde rechten, handelde wereldwijd in voedsel, kleding en gereedschap, stichtte een bank in San Francisco, werd voorzitter van de stedelijke Kamer van Koophandel, en publiceerde over hypotheken. Vanwege zijn prominente positie werd hij door Nederland en het Groothertogdom Mecklenburg-Schwerin tot consul benoemd. In 1880 kocht hij een buitenhuis in The Grove in Oakland aan San Francisco Bay. Gedurende verbouwingen werden stenen voorwerpen opgegraven, waaronder een vijzel en stamper. Daaronder lagen schelpen en fragmenten van drie menselijke skeletten, begraven in gehurkte houding. Hierdoor raakte De Fremery in Indianen geïnteresseerd en begon hij incidenteel met het verzamelen van informatie over hun tradities op basis van eigen observaties, gesprekken met deskundigen en regionale literatuur.
James De Fremery en zijn vrouw.
De opgegraven menselijke resten en daarmee geassocieerde voorwerpen behoorden tot het regionale Costanoan-volk. Deze Indianen die nu Ohlone worden genoemd woonden een groot deel van het jaar in kampen langs de kust. De regionale groep die in het Oakland-gebied woonde, werd Chochenyo genoemd. Zij leefden van visvangst, het verzamelen van schelpdieren en de jacht op zeezoogdieren (vooral zeeleeuwen) en watervogels. Onder de stenen voorwerpen die in De Fremery’s tuin aan het licht kwamen, waren een naald die gebruikt was voor het maken van netten en gegroefde stenen om de netten te laten zinken. In de herfst trokken de gezinnen naar het binnenland om eikels te oogsten. Die werden meegenomen naar de kust om tot meel fijngestampt en gedroogd te worden voor opslag als voedsel tijdens de wintermaanden. In het binnenland werd dit soms gedaan in ondiepe natuurlijke kuilen in de rotsbodem. Het eikenmeel werd verwerkt in pap en koeken. In de heuvels werd ook jacht gemaakt op herten en bergschapen.
De Ohlones en buurvolken praktiseerden de Kuksu-cultus, een reeks rituelen gericht op geboorte, huwelijk en dood, en het voorkomen en genezen van ziekten. Sjamanen speelden daarin een centrale rol. Overledenen werden aanvankelijk gecremeerd, maar in de Spaanse koloniale tijd steeds vaker begraven, veelal in zittende (gehurkte) positie. Gereedschappen en sieraden van steen, been en schelpen werden als grafgift meegegeven. Een merkwaardig puntige steen leek volgens De Fremery op stenen die in de Pacific werden gebruikt bij sport en spel. Mogelijk ging het hier om een ‘hoop-and-pole’-spel waarmee de Ohlones en andere Californische stammen zich vermaakten. De gevonden schelpen waren mogelijk onderdeel van sieraden waarmee de dragers hun status aangaven, omdat door het warme klimaat nauwelijks kleding werd gedragen. Een abstract stenen beeldje stelt of een fallus voor, een vruchtbaarheidssymbool, of een dier en is een talisman voor jachtmagie. Tijdens de Spaanse missieperiode (1769-1833) werden de Ohlone gedecimeerd, veelal door besmettelijke ziekten. Tegen 1852 had ook de stroom goudzoekers zijn tol geëist en had maar 10% van de Ohlones overleefd, amper 1.000 mensen.
De Fremery gaf enkele van de opgegraven Indiaanse artefacten aan het Rijks Ethnographisch Museum (nu: Museum Volkenkunde) in Leiden (serie RMV 641). Hij overleed in 1899 tijdens een treinreis in Colorado, onderweg van New York naar San Francisco.
Goudkoorts: de gevolgen voor de Indianen
De massale ‘gold rush’ van 1849 en verschillende kleinere invasies van goudzoekers trokken duizenden goudzoekers uit Noord-Amerika, Europa en Oost-Azië naar Californië. In hun obsessie voor snelle rijkdom vernielden zij iedere natuurlijke en menselijke hindernis die op hun weg kwam: bergen, bossen en rivieren, en de inheemse bevolking en hun culturen.
In het centrale mijndistrict van de American- (Sutter’s Mill), Cosunes-, Yuba- en Feather-rivieren schreef journalist Henry DeGroot zijn eerste verslagen en zocht Nelson Van Tassel naar goud en werkte als handelaar en schapenboer. In deze streek werden Indianen als goedkope arbeidskrachten ingehuurd om onder slechte omstandigheden zwaar werk te verrichten. Verkrachtingen van Indiaanse vrouwen door mijnwerkers droeg bij aan verstoring van de verhoudingen en leidde regelmatig tot gewelddadige confrontaties, gevolgd door vernietigende represailles door het leger en burgermilities waarbij hele dorpen werden uitgemoord. Soms werd uit ‘sport’ op Indianen jacht gemaakt. Inheemse mannen werden van de goudvelden geweerd als zij zelfstandig aan het werk wilden. Zij kwamen vaak terecht aan de rand van de samenleving in de blanke nederzettingen waar zij afhankelijk werden van het smerigste en zwaarste werk. Met alcohol werd vaak de uitzichtloosheid tijdelijk verdoofd. Omdat traditionele bestaansbronnen werden vernietigd prostitueerden Indiaanse vrouwen zich om hun gezinnen te kunnen onderhouden.
In het noordwestelijk district van de Klamath-, Trinity- en Shasta-rivieren zocht Walter Van Dyke naar goud en exploiteerde hij enkele lokale kranten. Als zodanig was hij getuige van de snel verslechterende relaties tussen Indianen, mijnwerkers en kolonisten. Indianen werden opgelicht door frauderende handelaren, mijnwerkers vernielden hun velden en gewelddadige conflicten namen snel toe in aantal en schaal. Vaak werden hele inheemse gemeenschappen gestraft voor misdrijven die door individuele Indianen waren begaan: het doel heiligde de middelen. Indianen werden veelal door legereenheden gedeporteerd naar kleine reservaten waar armoede, ondervoeding en epidemische ziekten hun tol eisten. Een aantal stammen heeft dat niet overleefd.
Gouverneur Burnett verklaarde in 1851 ten overstaande van het staatsparlement dat het rode en blanke ras niet naast elkaar in vrede konden leven en dat een oorlog nodig was om de Indianen uit te roeien en het probleem op te lossen! Een federale commissie wees erop dat Indianen in Californië niet meer zoals voorheen gedeporteerd konden worden, omdat al het land al door blanken was bezet of geclaimd. De keuze was uitroeiing of assimilatie. In werkelijkheid was dat de volgorde waarin de relaties tussen Indianen en blanken zich voltrok. Van de naar schatting 150.000 Indianen in Californië in 1845 overleefden in 1870 maar 30.000 mensen!
De historicus Hubert Howe Bancroft volgde zijn goudzoekende vader in 1852 naar Californië, maar werd boekhandelaar, verzamelde historische documenten en publiceerde een hele reeks boeken over de geschiedenis van het Amerikaanse Westen. In zijn zevendelige geschiedenis van de staat Californië trekt hij de conclusie dat geen enkele Indiaanse oorlog gerechtvaardigd was. In plaats daarvan was volgens hem sprake van tussen honderd en tweehonderd brutale moordpartijen onder Indianen door ‘eerlijke’ goudzoekers en ‘moedige’ kolonisten. Hij betreurde dat de inheemse stammen noch de intelligentie, noch de kracht hadden om zich te verenigen tegen hun gezamenlijke vijand. Het kleinschalig verzet als reactie op moordpartijen op Indiaanse gezinnen en het platbranden van dorpen en velden was vruchteloos, en de goudzoekers en kolonisten gingen daar net zo lang mee door totdat hun honger naar goud en bloed was gestild. Veel duidelijker kan het niet worden gezegd.
Bronnen
Archieven:
- Leiden: Rijksmuseum voor Volkenkunde: brievenboeken (James De Fremery aan directeur Lindor Serrurier, 29 Februari 1888).
- Red Bluff, California: Tehema County Genealogical and Historical Society: Nelson van Tassel documenten.
- Tempe, Arizona: Arizona State University; Hayden Library: Nelson van Tassel documenten.
Overige bronnen
- Allen, Susan – The Nome Lackee Indian Reservation. In: Wagon Wheels 17/1:21-34; 1967.
- Bancroft, Hubert Howe – History of California. The History Company; San Francisco, 1884-1890 (7 delen).
- Bean, John – The Ohlone Past and Present: Native Americans of the San Francisco Bay Region. Ballena Press; Menlo Park, 1994.
- Beltman, Brian W. – The California Gold Rush and a Few Dutch Argonauts from Pella. In: Origins 18/2:29-35; 2000.
- Blok, P.J. – Levensbericht van James De Fremery. In: Jaarboek van de Nederlandsche Maatschappij van Letterkunde 1901:106-123.
- Bryant, Edwin – Mijne Reis naar en door California. Gebroeders Diederichs; Amsterdam, 1849.
- Chamberlain, Dick – More on the Nome Lackee Indian Reservation. In: Tehama County Genealogical & Historical Society 2000:49-53.
- Conscience, Hendrik – Het Goudland: Lotgevallen van Dry Vlamingen die naer Californie vaerden om Goud te zoeken. J.P. van Dieren & Co.; Antwerpen, 1862.
- Cook, Sherburne F. – The Conflict between the California Indian and White Civilization. University of California Press; Berkeley and Los Angeles, 1976.
- Goldschmidt, Walter R. – Nomlaki. In: Robert F. Heizer, ed. – California: Handbook of Indians of North America 8:341-349; 1978.
- Goodman, David – Gold Seeking: Victoria and California in the 1850s. Stanford UV Press; Stanford, 1994.
- Greever, William S. – The Bonanza West: the Story of the Western Mining Rushes. University of Oklahoma Press; Norman, 1963.
- Haines, Ted and McNellis, Grace Vandevert – Vandevert: The 100 Year History of a Central Oregon Ranch. The Robleda Company, 2011.
- Hill, Mary – Gold: the California Story. University of California Press; Berkeley, 1990.
- Hitchcock, Ruth, comp. – Leaves of the Past, 1829-1880: a Pioneer Register, Including an Overview of the History and Events of Early Tehama County. Association for Northern California Records and Research; Chico, 1980.
- Hurtado, Albert L. – Indian Survival on the California Frontier. Yale University Press; New Haven, 1988.
- Jones, Doug – Ritual and Religion in the Ohlone Cultural Area.A.-thesis, San Jose State University; San Jose, CA, 2015.
- Lauts, Gerard – Kalifornia. Wed. R. Stemvers; Amsterdam, 1849.
- Ledley, C.G. – The VanderVoort-Vanderford Family. Ledley; New York, 1977.
- Lingenfelter, Keith – Supervisors of the Nome Lakee Indian Reservation. In: Wagon Wheels 27:20-24; 1977.
- Madley, Benjamin – An American Genocide: the United States and the California Indian Catastrophe, 1846-1873. Yale University Press; New Haven en London, 2016.
- Miller, Mary – The Ag Scene at Paskenta. In: Tehama County Genealogical & Historical Society 1988:37-47.
- N. – Gids naar California. J.H. and G. Van Heteren; Amsterdam, 1849.
- Nollen, Jan – De Afscheiding: een Gedenkschrift. De Volksvriend Printing House; Orange City, 1898.
- Paul, Rodman W. – California Gold: the Beginning of Mining in the Far West. Harvard University Press; Cambridge, 1947.
- Plasberg, C.L. – Californië: Beschrijving van dat Land. Stenfert Kroese; Arnhem, 1849.
- Ryan, William Redmond – Avonturen Gedurende een Tweejarig Verblijf in Californië en Zijne Mijnen. C. Kruseman; Haarlem, 1850.
- Van Tassel, Daniel – Genealogy of the Van Texel/Tassel Family (manuscript).
Uit: De Kiva, 2020, jaargang 57, nr. 2, © Stichting De Kiva