Een dorp van de Tolowa aan de kust in 1854 (tekening W.H. Moore). Bron: Del Norte County Historical Society.
Goudkoorts in Indiaans Amerika (3): Walter Van Dyke in Californië, 1850-1863
Door Pieter Hovens
Uit de oostelijke staten van de VS vertrokken vanaf 1849 grote aantallen mannen om hun geluk te zoeken in Californië nadat daar goud was ontdekt. Onder hen was Walter Van Dyke, een advocaat uit Ohio. Hij stamde af van een Hollands gezin dat zich in Nieuw-Nederland had gevestigd en die in latere generaties in New York State en New Jersey met nieuwe familie uit Nederland werd uitgebreid. Walter Van Dyke werd op 3 oktober 1823 in Tyre in de staat New York geboren. Omdat zijn vader stierf toen hij 13 jaar was, werkte en studeerde Walter afwisselend en slaagde erin om in 1848 in Cleveland af te studeren als jurist.
Walter Van Dyke, 1890.
Lokroep vanuit Californië
Het nieuws over sensationele goudvondsten in Californië trok hem en een groep vrienden naar het westen. In Chicago kochten zij de noodzakelijke uitrusting en begonnen zij aan hun tocht over de Plains, Rockies en door de woestijnen naar de Pacifische kust via de Mormon Trail. Na het oversteken van de Platte-rivier in de buurt van Fort Laramie troffen zij een kamp met Sioux en Cheyennes. De Indianen waren hen vriendelijk gezind en zij besloten bij hen te overnachten. Via de Black Hills trokken zij naar Salt Lake City. Met een handels- en veekaravaan reisden zij door Nevada en verloren de meeste dieren door gebrek aan drinkwater. In februari 1850 kwam Van Dyke in Californië aan na een reis van acht maanden.
Van goudzoeker tot jurist
Van Dyke vestigde zich in San Francisco, maar reisde meteen naar het binnenland om in de American River bij Sutter’s Fort naar goud te zoeken. In het najaar van 1850 begaf hij zich naar de Klamath-rivier waar net een handelspost aan Humboldt Bay was gesticht. Alle handel met de kampen van gouddelvers in het stroomgebied van de Klamath-, Trinity- en Salmon-rivieren ging via deze post en kolonisten stichtten de nederzettingen Eureka, Union (Arcata) en Trinidad. Van Dyke reisde met de bark Tonquin naar dit gebied, maar in de monding van de Klamath liep het op de rotsen en zonk. Plaatselijke Indianen, Tolowas of Yuroks, en enkele blanke kolonisten schoten te hulp en konden alle opvarenden redden. Van Dyke en zijn lotgenoten werden door de Indianen naar Klamath City gebracht.
Toen Van Dyke goud vond in het zwarte zand van de monding van de Klamath-rivier richtte hij met enkele anderen de Gold Bluff Company op en begon met kwik de extractie van het edelmetaal. Dat leverde echter te weinig op. Hij verkocht zijn aandeel en vestigde zich in het voorjaar van 1851 in het snel groeiende stadje Trinidad als advocaat. Een jaar later werd hij officier van justitie van Klamath County.
De vlam in de pan
De Yurok-Indianen aan de kust en de Lower Klamath-rivier waarschuwden goudzoekers en kolonisten voor de vijandige Karok-Indianen in het binnenland met nederzettingen aan de Upper Klamath- en Trinity-rivieren. Van Dyke zag dat echter als eigenbelang en zei dat die waarschuwingen niet echt serieus werden genomen, omdat ze werden gemotiveerd door de wens van de kust-Indianen om in het gevlei van de nieuwkomers te komen en daarmee hun voordeel te doen. Maar later terugkijkend vond hij dat de blanken toch voorzichtiger hadden moeten zijn. Want in de zomer van 1851 overvielen Indianen uit het binnenland het gehucht van de veerman Blackburn en enkele goudzoekers. Deze laatsten werden allemaal gedood, maar de veerman ontsnapte nadat hij enkele Indianen had neergeschoten en de kolonisten in het stadje Trinidad aan de kust kon waarschuwen. Van daaruit organiseerden de blanken wraakacties en tijdens enkele strafexpedities vernietigden zij alle Indiaanse velden en dorpen die zij tegenkwamen, ongeacht of de eigenaren hadden deelgenomen aan de overval op het gehucht van Blackburn. Daardoor verslechterden de interetnische relaties snel.
Bezorgd over die ontwikkelingen werd Indian Agent Redick McKee door de federale overheid naar het gebied gestuurd. In zijn werk werd McKee bijgestaan door een militaire escorte onder commando van Majoor H.W. Wessels die van Nieuw-Nederlandse afkomst was. Begin oktober 1851 liet de Indian Agent alle Indianen uit de regio bijeenkomen bij Durkee’s Ferry, waar de Trinity- en Klamath-rivieren samenvloeien. Aanwezig waren onder andere de leiders van Pohlik (Lower Klamath)-Indianen, de Peh-tsick (Upper Klamath)-Indianen en de Hoopas van de Trinity-rivier, Redwood-kreek en Mad-rivier. Op 6 oktober werd een vredesverdrag getekend. Van Dyke was daarbij aanwezig en tekende het document als officieel getuige.
Het verdrag bevestigde de wens van zowel de blanken als Indianen om in vrede met elkaar te leven. Afgesproken werd dat overheidsinstanties toekomstige conflicten onbevooroordeeld zouden onderzoeken. Indianen deden afstand van land in ruil voor een reservaat dat ‘voor alle eeuwigheid’ hun eigendom werd. Daar zouden zij zich binnen drie jaar vestigen, en de regering zegde toe voorzieningen ter beschikking te stellen voor basis- en landbouwonderwijs. De Indianen werd toegezegd dat zij jaarlijks voor hun landverlies gecompenseerd werden door uitdeling van 1.000 Mackinaw-dekens, 500 broeken, 500 witte katoenen hemden, 500 rode flanellen hemden, 500 katoenen jurken, 3.000 meter bedrukte katoenen stof, naaigerei, slagersmessen, bijlen, landbouwgereedschap en ijzeren ketels.
Het duurde tot 1853 voordat een fort werd gebouwd aan de Humboldt Bay, waarvoor Van Dyke namens de regering de grond aankocht. Daar werd een klein garnizoen gelegerd onder het commando van Kolonel Buchanan met als voornaamste opdracht het beschermen van de blanken in de regio. Van Dyke vond de vestiging van het fort aan de kust geen goed idee en werd daarin bevestigd door het voortduren van gewelddadige confrontaties tussen Indianen en blanken in het binnenland.
Van Dyke blijft betrokken bij de Indianen
In 1852 werd Van Dyke voor de Republikeinen gekozen in het Huis van Afgevaardigden van Californië. Hij vestigde zich in Humboldt County waar hij opnieuw officier van justitie werd. Hij begon ook met het uitgeven en opkopen van lokale kranten in Noordwest-Californië, waaronder de Humboldt Times, en publiceerde regelmatig opiniestukken over politieke en economische kwesties. Aan de vondsten van goud werd veel aandacht besteed, aan Indiaanse zaken minder. Van Dyke schreef echter wel regelmatig brieven naar overheidsinstanties om de zorgen van blanken tot uitdrukking te brengen over de almaar verslechterende verhoudingen. Op 10 maart 1852 schreef hij gouverneur John Bigler een brief waarin hij een overzicht gaf van de vele incidenten waarbij Indianen en blanken over en weer werden vermoord. Hij bepleitte de vestiging van een bemand fort aan de samenloop van de Klamath- en Trinity-rivieren in het binnenland en in Scott Valley. Een brief met dezelfde inhoud zond hij naar generaal Hitchcock van het federale leger en verzocht om de inzet van Indian Agent Redick McKee. Van Dyke wist dat deze een voorstander was van een voor beide partijen zinvolle oplossing van de niet-ophoudende strijd tussen de inheemse stammen en de blanke nieuwkomers. Die oplossing bestond uit het samenbrengen van Indianen op reservaten die deels bestonden uit hun geboortegrond, en het mede daardoor beschermen van de goudzoekers en kolonisten die bleven toestromen. Hoewel de staat Californië tegen het sluiten van verdragen met Indianen was, erkende de Amerikaanse president Fillmore de overeenkomsten, maar haalde het Congres deze vervolgens weer onderuit, omdat men vond dat de Indianen te veel land overhielden en de kosten van hun onderwijs, landbouwprogramma’s en rantsoenen te hoog waren.
In de loop van 1852 informeerde brigadier-generaal George Wright van het federale leger Van Dyke over geplande acties. Daaruit blijkt dat de autoriteiten in Washington DC zijn informatie en adviezen van belang vond. Kolonel Lippitt werd verantwoordelijk voor de situatie in Humboldt County en de regio daaromheen en kreeg tien compagnieën infanterie en een compagnie artillerie tot zijn beschikking. Die werden ingezet om Indianen bijeen te drijven en naar Fort Klamath te voeren waar zij hun transport naar een reservaat moesten afwachten. Uiteindelijk werden 300 Indianen bijeen gebracht.
Cyclus van geweld
Het aantal Indianen dat in het binnenland achterbleef was echter veel groter en bovendien ontsnapten een aantal Indiaanse gevangenen uit Fort Klamath en keerden terug naar hun geboortegrond. Blanke milities gingen door met het platbranden van inheemse dorpen en het gevangennemen van vrouwen en kinderen om hen als slaven te verkopen. De Indianen sloegen terug als zij de kans zagen en de cyclus van geweld nam nog verder toe. In 1855 werd door president Pierce het Klamath-reservaat vastgesteld en in 1861 het Hoopa Valley-reservaat, beide onder militair toezicht.
Vanwege de almaar verslechterende verhoudingen tussen Indianen en blanken in Noordwest-Californië drong gouverneur Downey aan op de vorming van defensieve milities van lokale vrijwilligers. Van Dyke was een van de organisatoren daarvan in Humboldt County. Op 26 november 1861 schreef hij naar de gouverneur dat het Indianenprobleem in zijn streek nog nooit zo ernstig was geweest. Dat kwam onder andere doordat Indianen steeds meer vuurwapens in handen kregen door aankoop via blanke handelaren die veel geld verdienden met deze illegale handel, door diefstal uit kampen en nederzettingen van goudzoekers en boeren, en overvallen op blanken die door hun gebied trokken. Bovendien werden de Indianen steeds meer bedreven in het gebruik van die wapens. Daardoor schrokken zij niet meer terug om zelf het initiatief te nemen om de blanke nieuwkomers met geweld te confronteren. Zij waren niet langer bereid het slachtoffer te zijn van de opdringerige blanken. Volgens Van Dyke was de enige oplossing de ontwapening van de Indianen en hun deportatie naar reservaten. De plaatselijke verdedigingsmilities waren daarvoor niet geschikt maar de inzet van het federale leger was nodig om de ‘wilden’ te verslaan. Twee compagnieën waren daarvoor nodig, strategisch gepositioneerd aan de samenvloeiing van de Redwood-kreek en de Mad-rivier, en de monding van Van Dusen’s Fork in de Eel-rivier. De militaire campagne zou in de wintermaanden het hele gebied van Indianen kunnen zuiveren. Hij bepleitte de aanstelling van een deskundige en eerlijke reservaatsbestuurder en het bieden van voldoende overheidshulp bij de overgang naar een zelfvoorzienend bestaan. Kolonel Whipple had Van Dyke in vertrouwen verteld dat hij bereid was om de militaire campagne tegen de Indianen te leiden en Van Dyke bepleitte diens benoeming.
Van Dyke is legerleider
Hulp van gouverneur Downey kwam niet meteen, maar zijn opvolger Leland Stanford beval op 19 juni 1862 om wapens uit te delen aan de vrijwilligersmilitie van Van Dyke om zich tegen de Indianen te verdedigen. Van Dyke bracht op 25 november 1862 verslag uit aan de gouverneur. Het was overwegend slecht nieuws. De Indianen in Humboldt County waren zo zelfverzekerd geworden dat zij alle blanken in het binnenland overvielen, zowel boeren als goudzoekers. De Indianen voorzagen in hun voedselbehoefte door het slachten van buitgemaakt vee. De blanken vluchtten naar de stadjes aan de kust, en een aantal van hen vertrok zelfs helemaal uit het gebied op zoek naar veiligheid. De Indianen beschikten inmiddels over zoveel wapens en munitie dat zij represailles van milities niet vreesden. Het machtsevenwicht verschoof langzaam maar zeker waarbij de Indianen de overhand kregen en de nieuwkomers kwetsbaar werden en economisch leden. Inmiddels maakten Indianen ook geen onderscheid meer tussen vreedzame en vijandige blanken. Uit niets blijkt dat Van Dyke besefte dat de Indianen zich hiermee keerden tegen wat zij eerder zelf hadden ervaren en zij zich revancheerden en de situatie van vóór de komst van de blanken wilden herstellen. Hij bestempelde de situatie als een crisis waarvan de uitkomst onzeker was: of het vertrek van veel kolonisten en Indiaanse hegemonie in het binnenland, of gedwongen deportatie van de stammen naar door het leger gecontroleerde reservaten waar zij de blanken niet meer tot last zouden zijn, ver weg van streken die de blanken wilden koloniseren. Het militair toezicht zou zodanig moeten zijn dat ontsnappingen en terugkeer naar hun oorsprongsgebied niet meer mogelijk was. Vreedzame co-existentie was volgens hem niet (meer) mogelijk. Snelle en effectieve actie door de autoriteiten was nodig om het tij te keren. Van Dyke wees erop dat een overheid die de trek naar het westen aanmoedigde en goedkoop land beloofde voor deze mensen ook moest zorgen voor veiligheid en hulp in geval van nood. Hij vond Noordwest-Californië bij uitstek geschikt voor kolonisatie en Indianen moesten daarom wijken en naar elders vertrekken, bij voorkeur naar een reservaat in Zuid-Californië of Oregon. Deze visie werd ook door de leden van zijn militie gedeeld en leidde tot de unanieme aanbeveling: deportatie van Indianen en vrije kolonisatie door blanken. Deze aanbeveling werd naar de gouverneur gestuurd, hoewel Van Dyke van George Hanson, het hoofd van de Indiaanse Zaken van Californië, wist dat de staat niet gerechtigd was om inheemse stamen naar gebieden daarbuiten te deporteren.
Op 7 januari 1863 richtte Gouverneur Leland zich tot het Congres van Californië naar aanleiding van de voortdurende ‘Indiaanse vijandelijkheden’ en de trage en ineffectieve reacties door het federale leger. Hij sprak duidelijke taal over ‘het miserabele management van Indiaanse zaken’ in de hoofdstad Washington en eiste krachtdadige actie om de burgers van zijn staat te beschermen en hen schadeloos te stellen voor de verliezen die ze hadden geleden als gevolg van Indiaanse overvallen!
Yurok-dans, ca. 1905.
Verdere carrière
In 1863 of kort daarna vestigde Van Dyke zich in San Francisco en later in Los Angeles waar hij werkte als advocaat en officier van justitie. Hij werd gekozen in het staatsparlement, eerst als Democratisch afgevaardigde, later als senator, en zelfs benoemd tot het hooggerechtshof van Californië. Hij werd de eerste voorzitter van de California Society of Pioneers. In 1901 hield hij voor de leden een voordracht waarin hij de prestaties van de vroege Californische pioniers roemde, alsook de verwerping van de slavernij door de staat in 1850, de welvaart van de regio en de veelbelovende toekomst schetste. De inheemse bevolking en de offers die zij daarvoor hadden moeten brengen bleven onbenoemd. Van Dyke overleed op eerste kerstdag 1905 en werd in Oakland begraven.
Walter Van Dyke 1900. Bron: Wikimedia Commons, publiek domein.
Reservaten in het noordwesten van Californië, 2000. Bron: Northern California Indian Development Council.
Bronnen
Archieven:
- Chico, CA: California State University: Merriam Library: Bleyhl Collectie (Van Dyke brieven)
- Sacramento, CA: California State Archives: Indian War Papers (Van Dyke correspondentie)
- San Francisco, CA: Society of California Pioneers: Walter Van Dyke: autobiografische aantekeningen; historische kranten.
- Washington, DC: National Archives: Letters Received by the Office of Indian Affairs, 1824-1881
Overige bronnen
- Bakken, Gordon M. – Practicing Law in Frontier California. University of Nebraska Press; Lincoln, NE, 1991.
- Castillo, Edward D. – The Impact of Euro-American Exploration and Settlement. In: Robert F. Heizer, ed. – California: Handbook of Indians of North America 8:99-127. Smithsonian Institution; Washington, DC, 1978.
- Elliott, W.W. – History of Humboldt County, California. Wallace W. Elliott & Co. Publishers; San Francisco, CA, 1881.
- Goodman, David – Gold Seeking: Victoria and California in the 1850s. Stanford University Press; Stanford, CA, 1994.
- Irvine, Leigh H. – History of Humboldt County. Historic Record Company; Los Angeles, CA, 1915.
- Raphael, Ray – Little White Father: Redick McKee on the California Frontier. Humboldt County Historical Society; Eureka, CA, 1993.
- Shuck, Oscar T. – History of the Bench and Bar of California. Commercial Printing House; Los Angeles, 1901.
- Trask, D.K. – In Memoriam: Walter Van Dyke. In: Minutes of the Superior Court of Los Angeles County:779-781; Los Angeles, CA, 1916.
- Van Dyke, Walter – Early Days in Klamath. In: Overland Monthly and Out West Magazine 17/104:174-181; 1891.
- Van Dyke, Walter – Overland to Los Angeles, by the Salt Lake Route in 1849. In: Annual Publication of the Historical Society of Southern California 3/2:76-83; 1894.
Uit: De Kiva, 2020, jaargang 57, nr. 3, © Stichting De Kiva