Pamunkey Indian Museum. Credit: NPS.
Pottenbakken bij de Pamunkey
Door Anja van der Burgt-Disco
Het gebied in het noorden van Virginia waar de rivieren Pamunkey en Mattaponi samenkomen in de York-rivier was het leefgebied van de Pamunkey.
Het traditionele Pamunkey-aardewerk werd verstevigd met zoetwater-mosselschelpen. Die schelpen werden verbrand (gecalcineerd) tot ze zacht genoeg waren om te verpulveren en dan aan de klei toegevoegd. De hoeveelheid schelpen varieerde per pottenbakker. Door de jaren veranderde de verhouding schelp en klei. Rond 1870 was de verhouding een derde schelp, twee derde klei. In 1940 was dat 1 op 16.
Een mosselschelp was ook favoriet als vorm- en snijgereedschap.
De basis van een Pamunkey aardewerken pot is een platte bodem. Hierop plaatste de pottenbakker stukjes klei en met behulp van de mosselschelp werd de wand van de pot tot de gewenste hoogte en vorm gevormd. Bij grote potten gebruikte men een peddel om de wanden tot de gewenste hoogte te vormen. Na het inwrijven van de pot met een vochtige doek werden de motieven ingesneden of ingedrukt. Vervolgens werd de pot langzaam gedroogd. Er werd een verscheidenheid aan potten, kommen enz. gemaakt.
Een pot van Daisy Stewart Bradby uit 1980 in de traditionele woodlandstijl. Credit: Smithsonian Institution, National Museum of the American Indian. CC0..
Bezoekers
Bezoekers van de Pamunkey, o.a. dominee E.A. Dalrymple (1818-1881) halverwege de 19e eeuw, deden verslag van het aardewerk van deze Indianen. Volgens Dalrymple hadden de Pamunkey-pottenbakkers ooit een bloeiende handel in het hele gebied. Vermoedelijk zorgden de aanleg van de Richmond en York River-spoorlijn in 1854 en de burgeroorlog (1861-1865) voor het verval van die handel. Toen in de jaren 1870 het leven weer redelijk normaal werd, waren gebruiksvoorwerpen van divers materiaal volop verkrijgbaar bij handelaren in Richmond. En de pottenbakkers beperkten zich hoofdzakelijk tot het vervaardigen van aardewerk voor de verzamelaar.
Toen J.G. Pollard en M.R. Harrington rond de daaropvolgende eeuwwisseling het reservaat van de Pamunkey bezochten, waren er nog maar een handvol pottenbakkers over. De ouderen van de stam konden zich wel allemaal herinneren dat hun grootouders (voor een deel) hun brood verdienden met de verkoop van kookpotten, melkpannen en ander pottenwerk door het hele land.
Uit documenten blijkt dat bij de huidige plaats Lay Landing al eeuwen klei wordt gegraven voor het pottenbakken. De afzetting van de klei bevindt zich enkele meters onder het oppervlak. Vroeger was het openen van een kleimijn een feestdag. De hele stam was aanwezig en elke familie nam een deel van de klei mee naar huis.
In de jaren twintig van de 20e eeuw was het graven van klei werk voor de kinderen. Tegenwoordig laten de pottenbakkers het graven naar klei aan mannen over, omdat de situatie moeilijker is geworden. De oever is aanzienlijk teruggelopen en de kleiafzetting is alleen te bereiken tijdens eb.
Herontdekking van het pottenbakken
Tot 1932 was er maar een klein aantal Pamunkey-pottenbakkers die het traditionele aardewerk maakte. De hoeveelheid was niet groot en vooral voor reservaatbezoekers die interesse hadden in dit aardewerk als verzamelobject.
Om de traditie van het pottenbakken in stand te houden werd in de jaren 1930 de Pottery School opgericht. De staat Virginia leverde materiaal voor het gebouw en zorgde voor een leraar, de stamraad zorgde voor de arbeid. De klei zou van Lay Landing komen.
De vrouwen vormden een co-operatie, het Pamunkey Pottery Guild, met als doel de prijzen te reguleren en te helpen bij het op de markt brengen van de producten.
De eerste leraar was William Ross. Een zeer bekwame pottenbakker met respect voor de Indiaanse traditie. Hij introduceerde veranderingen die nog steeds van invloed zijn, maar wel met behoud van het be-staande.
De Pamunkey waren direct enthousiast voor de school. Veel mensen leerden het vak of wisten hun productie te verhogen.
Innovaties
Frank Lutz, de tweede leraar, bracht een aantal innovaties. De eerste was het maken van een mal, waardoor de productiviteit omhoog ging, maar het nog steeds handwerk was. Waren de eerste mallen nog van inheems klei, al snel stapte men over op het makkelijker verkrijgbare gips.
Een tweede innovatie die werd geïntroduceerd was de oven. Het voordeel was minder breuk en beschadiging tijdens het bakken. Bijkomend effect was dat het aardewerk met een uniforme kleur uit de oven kwam in plaats van met de koolstofpatronen die alleen ontstaan bij bakken boven een vuur.
Daisy Bradby, een van de eerste studenten van de Pottery School: “We kwamen erachter dat aardewerk beter zou verkopen in kleur. Mensen houden van kleur. Vooral toeristen houden van kleur.” Zo ontstond een nieuwe vaardigheid. Omdat er geen traditie in de regio was van beschilderd aardewerk, wendden de pottenbakkers zich voor inspiratie naar het Zuidwesten van de Verenigde Staten. In de loop der jaren zijn de motieven aangepast aan unieke ontwerpen van de Pamunkey. Zo is het niet ongebruikelijk dat vazen, schalen en borden worden versierd met een combinatie van watermotieven van de Pamunkey en Indiaanse motieven uit het Zuidwesten.
Ross introduceerde ook het schilderen van pictogrammen. De Pamunkey zagen de mogelijkheid om verhalen te vertellen op het aardewerk met afbeeldingen over hun geschiedenis, inclusief het verhaal van Pocahontas en haar vader Powhatan.
Een laatste innovatie was het gebruik van zand als hardingsmiddel van de klei en glazuren. Soms werden nog gecalcineerde mosselschelpen gebruikt, maar dat is tijdrovend.
In eerste instantie verliep de verkoop vanuit huis. Toen dat uit de hand begon te lopen werd er een blokhut gebouwd als winkel. Dat duurde echter niet lang. Het gebouw raakte in verval en de verkoop ging opnieuw vanuit huis. Tegenwoordig staat van de blokhut alleen nog de schoorsteen.
Leden van het Pamunkey Pottery Guild bezochten scholen om over de geschiedenis van het Pamunkey pottenbakken te vertellen en het aardewerk te promoten. Ook hielden ze demonstraties, zoals op een historisch festival eind jaren vijftig of op Fredericksburg Dog Mart waar ook waren verkocht werden. In 1959 nam het gilde de oude Pamunkey Indian School over en verkocht vanuit dat gebouw aardewerk, totdat het Pamunkey Indian Museum in 1979 werd geopend.
Deze pot uit 2001 van Mildred Miles Moore vertelt het verhaal van het Pamunkey-verdrag uit 1677 met Engeland. Credit: Smithsonian Institution, National Museum of the American Indian. CC0.
In de afgelopen jaren hebben de pottenbakkers van Pamunkey zich ingespannen nieuw leven te blazen in hun aardewerk. Dit is in gang gezet door de Wet Brede Arbeid en Opleiding (Comprehensive Employment and Training Act – CETA). Er wordt opnieuw teruggegrepen op de traditionele methoden van het pottenbakken. De mallen werden weggelaten, waardoor geen twee vaten hetzelfde zijn.
Nieuw aardewerk wordt eerst met een steen gepolijst en daarna op de oude manier versierd door met riet, messen, met koord omwikkelde stokken en peddels in de klei te stempelen. Voor het bakken gebruikt men weer open vuur. Verschillende pottenbakkers weten een zeer fijn en dun aardewerk te maken.
In de museumwinkel zijn deze traditionele waren gemakkelijk te onderscheiden van het werk dat door de Pottery School wordt geproduceerd.
Voor bronnen zie het vorige artikel.
Op Youtube staat een filmpje over het verloop van het proces van traditioneel Pamunkey-aardewerk. From the river: The Pamunkey pottery tradition https://www.youtube.com/watch?v=e_94tMURNMw
Uit: De Kiva, 2022, jaargang 59, nr. 1, © Stichting De Kiva